Fragment 1 uit De boogschutter van Hirado

Reyers schip is aangekomen in Hirado. Vier Japanners klimmen aan boord om te controleren of er verboden voorwerpen op het schip zijn. Reyer en de stuurman staan aan dek:

Naast Reyer stond de stuurman, die nu tijdelijk de baas was op het schip. Een eindje verderop stonden de vier Japanners die aan boord waren gekomen.

Deze Japanners waren beslist geen dwergen, zoals matroos Claes had gezegd. Wel waren ze een kop kleiner dan Reyer. Het haar boven op hun hoofd was voor het grootste deel afgeschoren. Een van hen droeg een rok met broekspijpen en een lange rode mantel, en in de brede obi om zijn middel staken twee zwaarden. De andere drie zagen er gewoner uit. Ze droegen een lange lap die tussen hun benen door was gehaald.

"De ratten komen het schip inspecteren," zei de stuurman met een zuur gezicht.

"Wat bedoelt u?" vroeg Reyer.

"Snuffelen, dat doen ze. Ze zoeken christelijke spullen."

"En als ze die vinden?"

De stuurman haalde zijn vlakke hand langs zijn hals. "De schipper is verantwoordelijk."

De Japanner met de rode mantel zag het gebaar van de stuurman. Hij kwam op hen af en snauwde iets onverstaanbaars.

"Ik weet niet wat je bedoelt, maar ga vooral je gang," zei de stuurman.

De man had een scheve neus en zijn gezicht leek doormidden gesneden door een litteken dat van zijn rechteroor naar zijn oog liep.

"Hij is een samoerai," zei de stuurman tegen Reyer. "Zo eentje voor wie je moet oppassen."

De samoerai keek de stuurman strak aan. "Ik versta," zei hij.

De stuurman trok wit weg.

Zonder nog een woord te zeggen draaide de samoerai zich om en liep naar de andere Japanners. Even later verdwenen ze alle vier onderdeks.

De stuurman slaakte een zucht. "Pfff."

"Hij spreekt Nederlands!" fluisterde Reyer.

"Hij bluft," zei de stuurman.

"Maar hij zei dat hij u verstond!"

"Ik geloof er niks van," zei de stuurman. "Hoewel… de VOC zit nu zo"n jaar of dertig in Japan. Die kerel kan best een paar woorden Nederlands hebben opgepikt."

Hij schudde zijn hoofd en liep mompelend weg. Reyer pakte een harde scheepsborstel en een kluit groene zeep en begon de bloedsporen van het dek te schrobben.

Een uurtje later kwamen de Japanners weer het dek op. De man met het grote litteken liep zonder iets te zeggen naar de touwladder. De anderen kwamen in een rijtje achter hem aan. Zo te zien hadden ze benedendeks geen verboden christelijke spullen gevonden.

Maar wel iets anders.

De achterste van de vier Japanners had Ikuans dolk in zijn handen.

In een flits zag Reyer de toekomst. Koopman Wonderaer had Ikuans brief al ingepikt, en nu gingen die Japanners er ook nog eens met die dolk vandoor. Als Ikuan hoorde dat Reyer zich niet aan zijn belofte had gehouden, dan zou die piraat...

"Néééé!" schreeuwde Reyer. Hij liet de borstel vallen en sprong naar voren, naar de Japanner met het dolkmes, die net over de reling wilde klimmen.

De man keek verschrikt op. Reyer greep de dolk en trok hem met een harde ruk uit de handen van de man. De Japanner verloor zijn evenwicht en smakte op dek.

In minder dan een tel stond de man weer overeind – nu met een mes in zijn hand. Hij riep iets onverstaanbaars.

"Wat gebeurt hier?" riep de stuurman, die van het voorschip kwam aanrennen.

Reyer hield Ikuans dolk voor zich uit. De Japanner kwam op hem af, het mes dreigend in zijn hand.

"Ho!" riep de stuurman.

Nog een stem klonk, zo hard en scherp als Reyer nog nooit had gehoord, als een steen die tegen een rots knalt.

"Yamero!"

De Japanner tegenover hem bevroor – alsof de man in ijs veranderde.

Boven de reling uit stak het gezicht van de Japanner met het litteken. Hij snauwde onverstaanbare woorden.

"Stommeling!" riep de stuurman tegen Reyer. "Wat ben je aan het doen?"

"Hij... hij wilde mijn dolkmes stelen," stamelde Reyer.

"Wat? Zo"n stomme dolk? Daar waag jij je leven voor?" De stuurman graaide de dolk uit Reyers handen en liep ermee naar de Japanner.

De stuurman glimlachte gemaakt vriendelijk en bood de Japanner het dolkmes aan. "Hier makker," zei hij. "Het was een misverstand, hoor. Neem gerust mee."

De tranen schoten Reyer in de ogen. "Maar stuurman..." begon hij.

"Hou je kop, idioot. Ik probeer de zaak te redden!" riep de stuurman. Hij ging breeduit voor de jongen staan en keek hem boos aan.

Achter zijn rug klom de Japanner met het litteken over de reling. Langzaam liep hij over het dek. De man met het mes zag hem aankomen, zakte op zijn knieën en liet het dolkmes uit zijn handen vallen.

Terwijl de stuurman Reyer de les las, keek de jongen langs hem heen naar wat er op het dek gebeurde. Op scherpe toon ondervroeg de samoerai met het litteken de Japanner. Van de gestamelde antwoorden verstond Reyer natuurlijk niets, maar aan de stem van de dief was te horen dat hij bang was.

Erg bang.

Toen ging het ineens snel. De man met het litteken trok een zwaard uit zijn obi. Hij riep iets en het zwaard flitste.

Nog geen tel later viel het hoofd van de dief op het dek. Zijn lichaam bleef nog even overeind staan en zakte toen opzij. Overal was bloed.

Reyers mond zakte open.

De Japanner met het litteken keek de jongen aan. Aan het gezicht van de Japanner was niets te zien; het was volkomen uitdrukkingsloos. De man draaide zich om, liep rustig terug naar de reling en klom er weer overheen.

Terwijl Reyer en de stuurman sprakeloos bleven staan, klom de samoerai langs de touwladder naar beneden, naar het bootje, waarin de twee andere Japanners zaten te wachten. Even later duwden ze af en vertrokken ze.

Op het scheepsdek bleef het lichaam van de gedode Japanner achter. Daarnaast, in een plas bloed, lag Ikuans dolkmes.

Een paar meter verder rolde het afgehakte hoofd langzaam heen en weer over het dek. De ogen waren wijd opengesperd.

Reyer holde naar de reling en gaf over.

 

Lees verder in het boek!

 

  *  

Lees nog een fragment Heb je het tweede fragment al gelezen?